1-2-3-4-5-6-7-8-9-10-11-12-13-14-15-16-17-18-19-20-21-22-23-24-25

Het zinkende schip

Toen de band ophield met spelen en de twee laatste opvouwbare boten wegdreven, sprongen sommige mannen overboord. Anderen wachtten gelaten het onafwendbare einde af, maar de meesten vluchtten in de richting van het achterdek. Kolonel Gracie en eerste klas passagier Clinch Smith behoorden tot de groep die de tijdelijke veiligheid van het achterdek probeerden op te zoeken. Halverwege liepen ze tegen een soort lawine van derde klas passagiers op die bij honderden het bootdek op stroomden. Deze mensen, mannen, vrouwen en kinderen waren tot het laatst toe benedendeks gehouden. De White Star Line heeft altijd hardnekkig ontkend dat de derde klas passagiers oneerlijk behandeld waren. De enige regel die voor alle klassen had gegolden, hield men vol, was: "vrouwen en kinderen eerst". Maar de cijfers logen niet en de verklaringen van passagiers en het eigen personeel waren zeer verontrustend. In de eerste en tweede klas werden ruim 320 van de 610, of meer dan de helft van de passagiers gered. In de derde klas werden nog geen 180 van de ruim 700 passagiers, of een kwart, gered. Bijna alle vrouwen en kinderen uit de eerste en tweede klas (94%) werden gered; van de derde klas overleefde nog niet de helft van hen (42%). De White Star Line had snel de nodige verklaringen bij de hand. Vrouwen wilden hun mannen niet achterlaten, velen wilden hun bagage niet alleen laten en de buitenlanders verstonden geen of nauwelijks Engels en begrepen niet wat er aan de hand was. Op de lijst van verdronken derde klas passagiers staan Engelse families die allemaal omkwamen; de Goodwins met zes kinderen, de zes man sterke familie Ford, alle Davies, Billiards, Peacocks en de zeven Sages, er is er geen een die de ramp overleefde. Van geen van deze families kan gezegd worden dat ze geen behoorlijk Engels verstonden of hun bagage niet wensten achter te laten. Frederick Goodwin, bijvoorbeeld, was een goed opgeleide elektrotechnicus die beslist begrepen zal hebben dat het hellende dek onder zijn voeten niet veel goeds te voorspellen had. Een klein aantal derde klas passagiers werd in ploegjes van 25 à 30 man onder leiding van een hofmeester naar het bootdek gebracht. Bekend is dat de hofmeesters John Hart en Denton Cox met zo'n ploegje vrouwen en kinderen die tocht maakten. Hart zelfs twee maal, van Cox is maar een tocht bekend. Hart en Cox brachten samen op die manier bijna alle geredde vrouwen en kinderen naar een boot. De overige geredde derde klas passagiers, voornamelijk mannen, hadden hun leven te danken aan eigen initiatief. Voor sommigen was de tocht naar het bootdek zonder problemen verlopen, anderen hadden bijna op de vuist gemoeten met bemanningsleden die hen tegen hadden willen houden. De meesten hadden via voor hen onbekend terrein van gangen, trappen en openbare ruimten, uiteindelijk het bootdek gevonden. Een groep jonge mannen en vrouwen was langs een van de laadkranen vanaf het derde klas dek naar het B dek geklommen en vandaar, via de tweede klas, op het bootdek terecht gekomen. Eenmaal daar waren hun problemen nog niet over, want ook daar was initiatief de sleutel tot overleven. Vrouwen uit de derde klas werden wel tot de boten toegelaten, maar mannen niet. Die moesten zich onderin een boot verstoppen voordat zo'n boot, half gevuld met vrouwen en kinderen, te water werd gelaten.

De derde klas heeft het vanaf het begin van de ramp, uiterst moeilijk gehad. Door de geruststellende woorden van de hofmeesters, geloofden de meeste derde klas passagiers aanvankelijk niet dat er iets aan de hand was. Sommigen gingen, gerustgesteld, gewoon weer terug naar hun kooi en werden daarna niet meer geroepen. Alleen al daardoor liep de derde klas een achterstand van een uur op in de race om de reddingsboten. Toen de eersten het bootdek bereikten, waren de meeste boten al lang weg. Het verhaal van de jonge Belgische emigrant Jules Sap uit een dorpje in Vlaanderen is typisch voor wat de derde klas mannen moesten doorstaan en hoe gedwee zij zich opstelden. Sap had zijn onderkomen voor in het schip waar alle alleen reizende mannen strikt gescheiden werden gehouden van de vrouwen. Hij was door de aanvaring wakker geworden en in zijn lange onderbroek het dek opgevlogen. Na gerust gesteld te zijn, er zou niets aan de hand zijn, ging hij terug naar zijn hut. Toen daar even later het water binnenstroomde, ging hij met zijn vrienden en dorpsgenoten op weg naar het bootdek. In de veronderstelling (dat de boten uitsluitend voor de eerste en tweede klas waren), wachtten zij af tot het einde en de Titanic onder hen verdween. Ook hangend aan wat wrakstukken in het water, meende Sap dat hij nog geen recht op een plaats in een boot had. Zelfs toen hij na een tijdje toch door een boot werd opgepikt, liet hij zich, verkleumd en wel, onder een van de bankjes wegstoppen, zodat hij maar niet in de weg zou zitten van de andere (eerste en tweede klas) passagiers. Toch lukte het nog 75 mannen uit de derde klas levend van het schip weg te komen. De overige 390 mannen en 140 vrouwen en kinderen maakten deel uit van de grote massa die kolonel Gracie en Clinch Smith het bootdek zagen oprennen toen de Titanic op het punt stond te zinken. De derde klas kwam er in aantal het slechtst van af, maar de kans om te overleven was het kleinst voor de mannelijke tweede klas passagiers. Slechts 8% van hen overleefde de ramp terwijl dat getal voor de derde klas mannen 16 % was, tegenover de eerste klas 32.5%. De getallen en het gedrag van de mensen geven een blik op de samenleving van toen. In de eerste klas kon men het zich permitteren te kiezen wel of niet gered te worden. In de tweede klas hield men zich strikt aan de geldende regels: orders opvolgen en vrouwen en kinderen eerst. In de derde klas bestond de scheidingslijn tussen dood en leven uit het gelaten afwachten op de dingen die zouden komen of een goed toegepaste dosis eigen initiatief en doorzettingsvermogen.

Wat dat betreft is er sinds 1912 niet veel veranderd. Maar, op het moment dat de Titanic in de golven verdween, dacht niemand meer aan klasseverschillen en het gedrag van mensen. De 1500 zielen die nog aan boord waren, drongen bijna allemaal naar het nog droge achterschip dat steeds verder uit het water oprees. In die massa bevond zich ook Jack Phillips, de eerste marconist. Vanaf kwart over twaalf tot na twee uur had hij bijna ononderbroken om hulp geseind. De meeste schepen die zijn noodseinen hadden gehoord, waren te ver weg om direct hulp te kunnen bieden. Het eerste schip dat antwoordde leek zeer dichtbij, haar signalen kwamen ongewoon luid binnen. Maar toen Phillips hoorde dat het de Duitse Frankfort was die antwoordde, was hij daar minder blij mee en begon haar afstandelijk te behandelen. Misschien dacht Phillips dat de Frankfort uitgerust was met een zender van Telefunken, de grootste concurrent en aartsvijand van Marconi. Als regel vond er tussen de twee merken geen normale communicatie plaats en nog maar kort voor 1912 waren scheldpartijen en elkaar opzettelijk storen dagelijkse praktijken van de marconisten. Voor noodberichten gold echter de regel van de zee: zo snel mogelijk hulp bieden. Phillips gaf de Frankfort de positie en kreeg te horen dat hij moest wachten. Hij wist niet waar de Frankfort zich bevond, alleen dat haar signaal erg sterk was en dat het schip vermoedelijk vlakbij was. Nu hielp de Frankfort ook niet erg mee om Phillips vertrouwen te wekken. Pas na ruim een kwartier kwam ze terug met de vraag: "Wat is er aan de hand, ouwe jongen?" Phillips schold de marconist van de Frankfort daarop uit voor stommeling en vroeg hem verder te zwijgen. Hij wist toen niet dat de Frankfort uitgerust was met Duitse Marconi apparatuur en ook niet waar het schip zich bevond. Pas later zou blijken dat dat 140 mijl naar het zuidwesten was. Andere schepen hoorden de noodsignalen ook en waren minder ver weg: de Russische Birma 70 mijl, de Canadese Mount Temple, 50 mijl, maar allen ten westen van de Titanic en dus aan de andere kant van het ijsveld, 58 Mijl ten zuidoosten voer het oude passagiersschip Carpathia van de Cunard Line. Harold Cottam, de enige marconist van dat schip, had net de laatste berichten naar de brug gebracht en daardoor het eerste noodsignaal van de Titanic gemist. Toen hij in zijn Marconi -hut terug kwam, begon hij zich uit te kleden om na een lange werkdag eindelijk zijn kooi op te zoeken. Cottam wist dat op dat uur Cape Cod een serie nieuwsberichten uitzond en wilde daar nog even naar luisteren. Tussen die berichten door riep hij de Titanic op om haar te informeren over een aantal berichten die Cape Cod voor haar had klaarliggen en wachtte op antwoord. Terwijl hij zich verder begon uit te kleden, barstte de Titanic los: "Kom onmiddellijk. CQD. Dit is een noodbericht, ouwe jongen. We zijn op een ijsberg gelopen. Positie 41_46'N 50_14'W." Cottam wilde bevestiging van dit merkwaardige bericht van de onzinkbare Titanic. "Moet ik de kapitein waarschuwen", vroeg hij Phillips. "Ja", was het antwoord. Dat was voor Cottam voldoende. Hij rende de Marconi -hut uit, de brug op. Samen met de officier van de wacht, stormde hij de hut van kapitein Rostron binnen. Rostron, die zich afvroeg hoe zijn eerste stuurman en marconist het in hun hoofd haalden om zonder te kloppen zijn hut binnen te komen, wilde hen net op hun nummer zetten toen Cottam gehaast aan zijn relaas begon. "De Titanic seint om hulp, Sir. Ze is op een ijsberg gelopen!" Rostron, bekend om zijn snelle beslissingen in moeilijke situaties, beval zijn stuurman het schip op een noordelijke koers te leggen, pas daarna vroeg hij Cottam of hij absoluut zeker was dat de Titanic een noodsignaal had uitgezonden. De meeste kapiteins zouden eerst gevraagd hebben of hun marconist wel zeker wist wat hij zei en daarna het schip op een nieuwe koers brengen. Maar Rostron stond niet voor niets bekend bij zijn collega's en bemanning als de "Elektrische Vonk". Een paar minuten later seinde Cottam de Titanic dat ze nog 58 mijl te gaan hadden, maar zo snel mogelijk naar hen toe stoomden. Voor Phillips was dat het eerste goede bericht dat binnen kwam, maar het was nog niet voldoende. Tweede marconist Bride stelde daarom voor het nieuwe noodsein SOS te seinen. Phillips vond het een goed idee en voor het eerst in de geschiedenis snerpte het noodsignaal van een schip midden op de Atlantische Oceaan de ether in. Bride fungeerde al die tijd als een soort van boodschapper tussen Phillips en de brug van de Titanic. Het eerste dat hij meldde was dat de Frankfort het noodsignaal had ontvangen, daarna het contact met de Carpathia en even later dat Phillips met de Olympic, 500 mijl naar het westen. in verbinding stond. Ook bracht Bride informatie van de brug mee terug voor Phillips: dat de vrouwen en kinderen in de boten gezet werden, dat de ketelruimen volliepen en dat de boeg snel onder water zou verdwijnen. Om tien over twee merkte Phillips dat hij bijna geen stroom meer had om de grote vonkzender goed te laten werken en schakelde over op de noodzender die op accu's kon werken. Hij zond als test een aantal malen de letter V uit, wat twee keer zwak gehoord werd door de Virginian. Toen kwam kapitein Smith binnen en onthief de twee marconisten van hun plichten: "Het is nu ieder voor zich. Jullie hebt gedaan wat jullie konden. Probeer jezelf te redden." Het was de laatste opdracht die ze van kapitein Smith te horen kregen. Smith was de deur nog niet uit of een half bewusteloze vrouw werd door haar man de Marconi -hut binnengedragen. Bride haalde een glaasje water voor haar en na een paar slokjes knapte de vrouw weer wat op en vertrok met haar man terug het bootdek op. Phillips zat nog steeds te seinen, terwijl Bride hem zijn zwemvest omdeed. Toen Bride zijn geld en wat persoonlijke papieren bij elkaar pakte, sloop een stoker de Marconi -hut binnen en probeerde Phillips' zwemvest voorzichtig los te pulken. Bride begon te schreeuwen en er ontstond een vechtpartij waarbij de stoker bewusteloos werd geslagen. Voor de marconisten was toen de maat vol en terwijl de stoker achter bleef vluchtten ook zij het bootdek op. Een paar minuten later verdween de Marconi -hut onder water. Om 2.20 uur kwam het definitieve einde van de Titanic.


Harold Bride


In de meeste verhalen verdwijnt de Titanic volledig intact en bijna rechtstandig met haar boeg naar beneden, onder water; alleen de eerste schoorsteen zou zijn afgebroken. Tot het laatst bleven haar lichten branden en pas toen een dof gerommel uit de romp op klonk doordat alles wat maar los of vast zat door het schip viel, gingen die lichten uit, flikkerden nog een maal aan en bleven toen voorgoed uit. Vanuit de boten, die in een straal van enkele honderden meters tot een paar mijl om het schip lagen, zag het er ook zo uit. Bruce Ismay in boot C, kon het niet aanzien en wendde zijn gezicht af. De negen jaar oude Franky Goldsmith, mocht het van zijn moeder niet zien. Ze drukte zijn gezicht tegen haar borst en hield een arm stevig en beschermend om hem heen. Maar een jongen van negen liet zich ook in 1912 niet door zijn moeder afhouden naar iets te kijken dat hem in hoge mate boeide. Franky draaide, ondanks de klemmende arm van zijn moeder, zijn hoofd zo naar de zinkende Titanic, dat hij nog net met een oog het achterschip kon zien. "Ze zonk, net zoals je in de film zie", vertelde hij later nog even gefascineerd als toen hij het in werkelijkheid zag. Onmiddellijk na de ramp verscheen er een beroemd geworden tekening waarop te zien is hoe het schip met zijn boeg onder water en het achterschip bijna rechtstandig hoog in de lucht, als een eend met zijn kop onder water en zijn achterwerk omhoog op zoek naar voedsel, in de koude Atlantische Oceaan verdwijnt. Zo hadden een aantal belangrijke getuigen het ook zien gebeuren.

Om niet meegezogen te worden proberen de reddingssloepen zover mogelijk weg te varen van de zinkende Titanic.


Tweede stuurman Lightoller bijvoorbeeld, vertelde zowel de Amerikaanse als de Engelse onderzoekscommissie dat de Titanic "absoluut intact" zonk. Maar in die laatste minuten worstelde hij in het water om in de buurt van de op zijn kop drijvende opvouwbare boot B te komen. Pas toen het hem was gelukt daar op te klimmen had hij tijd om te kijken en zag hij, vlak voor hem, alleen de grote romp bijna rechtstandig naar de diepte zakken. Derde stuurman Pitman was het met zijn collega eens; hij zag de ondergang op zo'n 400 meter afstand in boot 5. Kolonel Gracie hield ook vol dat het schip intact zonk, maar op dat moment werd hij zelf meters diep onder water gesleurd. Toen hij, proestend en naar lucht happend, eindelijk weer boven kwam en zich aan wat drijvende wrakstukken vastklemde, zag hij nog net het achterschip onder water verdwijnen. Tweede klas passagier Lawrence Beesley heeft altijd elke opmerking over het in tweeën breken van het schip hartgrondig tegengesproken. Hij had het hele gebeuren aandachtig aanschouwd vanuit boot 13, op ruim een mijl afstand en was er van overtuigd dat de Titanic in één stuk naar de bodem zonk. In feite zag hij niet veel meer dan een vaag en donker silhouet van de zinkende Titanic. Ondanks deze uitspraken van betrouwbare waarnemers, waren er meer getuigen die onder ede verklaarden dat het schip in tweeën brak. Van de twintig getuigen die in Amerika en Engeland gevraagd werd naar de laatste momenten van de Titanic, zeiden zestien dat het schip in tweeën brak en de meesten dat er een of twee explosies te horen waren geweest. Vooral de opvarenden uit de boten op 50 tot 150 meter van de Titanic, vertelden een verhaal dat sterke overeenkomsten heeft. Het komt er op neer, dat het voorste deel, bij de derde schoorsteen, afbrak en zonk. Het achterschip zakte daarna weer terug tot een bijna normale stand. Sommige mensen dachten toen ook werkelijk even dat het achterschip zou blijven drijven. maar na een paar minuten rees de klipperkont van de Titanic toch weer hoog uit het water en zakte toen vrij snel de diepte in. Een passagier op de Carpathia, L.D. Skidmore, maakte later, op aanwijzingen van eerste klas passagier Jack Thayer, een serie tekeningen waarop het breken van de Titanic te zien is. Tweede klas passagier Lawrence Beesley liet op de Carpathia al meteen weten dat hij een heel ander beeld van de ondergang gekregen had en de tekening onjuist achtte. Tremmer Thomas Dillon was het er ook niet mee eens. Het schip was onder hem weggezonken en vlak voordat hij in het water terecht kwam, had hij gezien hoe de achterste schoorsteen in zijn richting, dus naar achteren, was gekanteld. Dat was onlogisch als de romp daadwerkelijk intact was gebleven. Toch meende Dillon dat het schip niet in tweeën was gebroken. Zelfs niet toen hij merkte dat het achterschip weer normaal in het water was komen te liggen. Veel van de getuigen verklaarden ook dat ze op het laatst, één of meer explosies hoorden. Het doffe gerommel, veroorzaakt door alles wat maar vallen kon, lijkt in geen enkel opzicht op de beschrijvingen van die korte, harde explosies. Toch worden ze geweten aan foutieve beschrijvingen van emotionele overlevenden. De explosies waar deze overlevenden het over hadden, vonden op het laatst plaats, toen het water in het schip de eerste ketelruimen bereikte. Daar waren de vuren nog niet gedoofd, ze werden gaande gehouden om stoom te produceren voor de elektriciteitsvoorziening. Over het doven van die vuren zijn geen uitspraken bekend. Door het plotseling binnendringende zeewater, zijn die ketels ongetwijfeld geëxplodeerd. Toen tweede marconist Harold Bride in het water lag, raakte hij gefascineerd door de zinkende Titanic en zag "een grote stroom vonken.. .die uit haar schoorsteen spoten", maar een explosie had hij niet gehoord. Tweede stuurman Lightoller had ook niets gehoord. Op het moment van de explosies zat hij onder water vastgeklemd tegen een rooster waardoor water met grote kracht naar binnen stroomde. Hij werd plotseling door een stroom warme lucht uit het onderste van het schip naar de oppervlakte geblazen. Dit geeft aan dat de ketels plotseling explodeerden of openbarstten.


Het voorste deel van de Titanic ligt enkele honderden meter verder dan het achterste deel, waar het tijdens het zinken van afbrak.


Het wrak van de Titanic is ook precies daar waar de laatste twee ketelruimen en de machinekamer zich bevonden, volledig verwoest. "Het hele middenstuk, vanaf de derde schoorsteen tot de kont van het schip is zoek", zei de leider van het Amerikaanse onderzoeksteam, Bob Ballard, na de tweede expeditie. Ballard dacht dat dit deel door implosie verwoest was, maar het is waarschijnlijker dat de constructie van het schip het daar begaf. Boven de eerste ketelruimen bevond zich de grote eetzaal voor de eerste klas. Dat was een lange, brede, open ruimte die de romp plaatselijk verzwakte. Vanzelfsprekend was de Titanic niet berekend voor krachten op haar romp als ze rechtop in het water kwam te staan. Het is dan ook precies daar dat de romp in tweeën brak. Toen de Titanic verdwenen was, hing boven het water een dunne rookwolk, er dreven wat wrakstukken rond en stukken hout kwamen al vrij snel, van grote diepte, naar boven schieten. Daartussen vochten bijna 1500 mensen in het ijskoude water voor hun leven. Op soms nog geen honderd meter dreven de reddingsboten, waarvan de meeste plaats hadden om tientallen van die drenkelingen op te nemen.