1-2-3-4-5-6-7-8-9-10-11-12-13-14-15-16-17-18-19-20-21-22-23-24-25

De redding van de overlevenden

Om vier uur trok kapitein Rostron de telegraaf op de Carpathia naar Stop. Volgens zijn berekeningen had hij de afstand tot de opgegeven positie van de Titanic afgelegd. Niet in vier uur zoals hij eerst dacht, maar in drie en een half. De oude Carpathia liep nog best, als haar ketels maar voldoende druk hadden. De laatste anderhalf uur van de race door de nacht waren op de brug van de Carpathia regelmatig de groene Romeinse kaarsen, die vierde stuurman Boxhall in boot 2 had afgestoken, te zien geweest. Als antwoord had Rostron drie vuurpijlen en wat Cunard Line herkenningsvuurwerk afgestoken. Dat waren de flitsen die Stone en Gibson op de Californian vanaf tien voor half vier hadden gezien. Maar zij waren niet de enigen die ze zagen. Voor de mensen in de boten betekenden die drie vuurpijlen dat er redding op komst was. In sommige boten werd gejuicht en in een boot begonnen de mannen een zeemansliedje te zingen en op het ritme ervan harder te roeien. Alle boten draaiden om en roeiden in de richting van de nieuwkomer waarvan al snel de lichten boven de horizon zichtbaar werden. Vooral de boten met de even nummers waren het verst naar het noorden geroeid. De meeste van die boten roeiden de hele nacht in de richting van het licht. Nu draaiden ze om en begonnen aan de lange weg terug richting Carpathia. Boxhall's boot 2 was een uitzondering. Toen hij de Titanic verliet had hij totaal 28 man aan boord en kapitein Smith droeg hem daarom op om naar de andere kant van het schip te roeien, waar de zijdeuren in de romp geopend waren en waar Boxhall zijn boot verder moest vullen. Toen Boxhall bij de geopende deuren aankwam, zag hij een geweldige menigte opgewonden derde klas passagiers staan. Bang dat zijn boot om zou slaan als die menigte zich op de kleine reddingsboot zou storten, hield Boxhall af en voerde de order van zijn kapitein niet uit. In plaats daarvan gaf hij opdracht zo snel mogelijk van de Titanic weg te roeien uit angst voor eventuele zuiging als deTitanic zou zinken. Daardoor kwam zijn boot van alle boten het verst naar het zuiden terecht. Toen Rostron om vier uur de machines van de Carpathia stopte, zag hij het groene vuurwerk van Boxhall's boot, vlakbij voor zijn boeg. Maar op nog geen 400 meter zag hij ook een ijsberg en Rostron moest zijn schip behoedzaam manoeuvreren om de boot aan zijn stuurboordkant te krijgen. "Als er een officier in de boot zit, wil ik dat hij onmiddellijk op de brug komt", riep Rostron naar beneden. Boxhall trok zich ook van die order niets aan, hij wilde eerst zijn 27 opvarenden veilig aan boord van de Carpathia hebben alvorens zelf naar de brug te gaan.


Een reddingsboot met overlevenden van de Titanic.


Op de brug had Rostron maar één dringende vraag: "Waar is de Titanic, is ze vergaan?". "Ja, het schip is om 2.20 uur gezonken", antwoordde Boxhall met gebroken stem. Er viel een korte stilte. Toch wilde Rostron nog meer weten. "Zijn alle boten veilig in het water terecht gekomen?" vroeg hij. "Ik geloof van wel". "Waren er nog mensen aan boord toen het schip zonk?" "Honderden en honderden. Ze hadden geen enkele kans in het ijskoude water." Rostron wist genoeg. Hij stuurde Boxhall naar beneden om in de warmte van de salon met een kop koffie weer wat op verhaal te komen. Buiten was het nog aardedonker en de andere boten waren nog nergens te zien. Het zou dan ook nog ruim een uur duren voor de volgende boot langszij kwam. Om een uur of zes brak in het Oosten de dag aan en zette de omgeving in een rozeoranje gloed. Rond de Carpathia waren toen overal ijsbergen en grote stukken drijfijs te zien. Tien mijl ten noorden van de Carpathia, zagen vier van haar vijf stuurlui, Bisset, Dean, Bamish en Rees, de Californian liggen. Kapitein Rostron zag het schip ook, maar meende dat het niet de Californian was. In zijn beëdigde verklaring zei Rostron dan ook dat het schip ten noorden van hen niet de Californian was. Die verklaring bevreemde zijn stuurlui ten zeerste. Later corrigeerde Rostron privé die verklaring: "Ik weet dat ze (de vier stuurlui) haar (de Californian) zagen en een aantal passagiers zagen haar ook, maar ik zag haar niet eerder tot ze nog maar een paar mijl van ons vandaan was. Ik had wel wat anders aan mijn hoofd".

De aanblik van de tientallen ijsbergen en het grote ijsveld die ochtend, maakte veel meer indruk op Rostron en hij realiseerde zich toen hoeveel geluk hij gehad had tijdens zijn race door de nacht. Later zei hij dan ook dat het niet zijn hand aan het stuurrad van de Carpathia was geweest die het schip daar veilig doorheen geloodst had, maar die van God. Het was ook een wonder dat de Carpathia zonder problemen in een bijna rechte lijn, tussen de tientallen grote en kleine ijsbergen door gestoomd was. Tussen het ijs moesten nog een twintigtal reddingsboten liggen waar mensen in zaten die snel gered moesten worden. In het vroege morgenlicht manoeuvreerde Rostron de Carpathia voorzichtig van boot naar boot en pikte alle overlevenden op. Eenmaal aan boord van de Carpathia, kregen de geredden een vluchtige medische inspectie en hun namen werden genoteerd. Eerste en tweede klas passagiers werden naar de lounge gestuurd voor koffie en soep, met voor de mannen een glas cognac. Derde klas passagiers gingen naar de emigranteneetzaal en kregen daar koffie en soep. De bemanningsleden gingen naar de respectievelijke officiers- of bemanningsmess. Voor drie eerste klas passagiers, mevrouw Astor, mevrouw Widener en mevrouw Thayer, stelde Rostron zijn eigen hut ter beschikking. De Carpathia was dan wel lang niet volgeboekt, maar de regels van fatsoen en respect voor deze dames uit de hoogste Amerikaanse society kringen, vereiste toch dat ze een speciale behandeling kregen en niet zomaar in een tweede of derde klas hut werden weggestopt.


De Carpathia, het schip dat de overlevenden van de Titanic ramp oppikte.


Toen Bruce Ismay aan boord stapte, was hij nog geheel van de kaart. "Ik ben Ismay, ik ben Ismay", fluisterde hij alsmaar zacht voor zich heen. Hij was met zijn rug tegen de scheepswand gaan staan en scheen verder niet meer voor of achteruit te willen. Hoe eerste klas dokter McGhee ook probeerde, Ismay wenste geen soep, geen koffie, geen cognac, hij wilde alleen met rust gelaten worden. Zonder aanleiding vroeg hij plotseling om een hut waar hij alleen kon zijn. Dokter McGhee gaf Ismay toen maar zijn eigen hut en spoot hem daar meteen vol met morfine. Ismay is de verdere reis de hut nauwelijks uit geweest en ontving maar een enkele keer bezoek. Zijn schok kwam hij echter veel sneller te boven dan zijn biografen over het algemeen toe willen geven. De volgende dag al, vlogen de telegrammen van en voor hem door de ether en deed hij zijn zaken weer als vanouds. Om 8.30 uur waren alle overlevenden aan boord van de Carpathia. Rostron liet een korte dienst in de eerste klas eetzaal houden, ter herinnering aan de overledenen en als dank voor de geredden. Langzaam kruiste de Carpathia nog eenmaal rond over de plek waar de Titanic was gezonken, want Rostron wilde de zekerheid hebben dat hij niemand had overgeslagen. De Californian was inmiddels ook op de plaats van de ramp aangekomen. In haar seinvlaggelijn hing het sein: ik ben onderweg - de eerste vervangwimpel (de zogenaamde kattestaart) boven de J vlag. In de voortop hing de rode rederijvlag van de Leyland Line halfstok en achter op het schip was de Engelse vlag ook halfstok gehesen. De rederijvlag, die op foto's zichtbaar is, wordt nog wel eens voor een kolenmand gehouden die kapitein Lord in een mast zou hebben gehesen, waarin een matroos op uitkijk zou hebben gestaan. Dit verhaal is op zich al erg dubieus en niet meer dan een van de vele twijfelachtige verhalen en beweringen die veel later over de rol van de Californian in het Titanic-drama de ronde deden. Het had heel wat voeten in de aarde gehad voordat de Californian op weg was, gegaan.

Nadat, om vier uur, Stone de wacht op de Californian overgedragen had aan de eerste officier George F. Stewart, was hij snel naar zijn hut vertrokken. Kort had hij Stewart verteld dat hij acht vuurpijlen had gezien die door een schip waren afgevuurd en dat hij de ouwe driemaal op de hoogte had gebracht van wat hij had waargenomen. Het schip dat de vuurpijl afschoot was daarna verdwenen. Een tijd later had hij weer vuurpijlen gezien, nu in het zuiden. Stewart had toen de kijker gepakt en zag een schip met vier masten, een schoorsteen en opvallend veel licht. "Is dat het schip?", vroeg hij Stone. "Nee, dit is een heel nieuw schip, die heb ik nog niet eerder gezien", antwoordde Stone. Stewart begreep uit Stones woorden dat er iets bijzonders was voorgevallen in de wacht voor hem, maar hij had opdracht om pas over een half uur kapitein Lord te wekken en hij besloot tot dan niets te ondernemen. Precies om 4.30 uur ging hij naar de kaartenkamer waar Lord nog steeds op de sofa lag. Hij wekte Lord en vertelde hem dat Stone tijdens zijn wacht vuurpijlen had gezien. "Ja, dat weet ik, dat heeft hij me al verteld", was Lords antwoord. (Later wilde Lord alleen maar toegeven dat hij van één vuurpijl afwist, maar Stewart had het die ochtend over meerdere vuurpijlen en Lord zei "Ja, dat weet ik"). Lord ging daarop naar de brug en er ontspon zich tussen hem en Stewart een gesprek dat vijftig minuten duurde en waar maar bitter weinig over bekend is geworden. Lord en Stewart begonnen eerst de mogelijkheden te bespreken om door het ijs te komen dat schuin voor hen lag en zich van noordoost tot zuidwest, zo ver als het oog reikte, uitstrekte. Stewart wees Lord het schip in de verte aan en vroeg of ze eerst naar het zuiden zouden varen om iets over het schip daar te weten te komen. Lord bestudeerde de vreemdeling even met de kijker en zei: "Nee, er is niets met haar aan de hand, ze geeft nu geen signalen meer". Stewart legde toen uit dat Stone hem had verteld dat het schip, tijdens zijn wacht vuurpijlen had afgeschoten. Lord antwoordde toen prompt: "Ga de marconist waarschuwen". Stewart liep naar de radiohut en maakte marconist Evans wakker met de woorden: "Sparks, er is vannacht een schip geweest dat vuurpijlen afstak, zoek eens uit wat er aan de hand is". Evans schoot uit zijn kooi en begon aan de knoppen en handels van zijn apparatuur te draaien. Binnen een paar minuten wist hij wat er aan de hand was. "De Titanic is op een ijsberg gelopen en vraagt om hulp. Positie 41_46'N 50_14'W" , meldde hij onmiddellijk. Voor kapitein Lord was dit bericht niet voldoende om de telegraaf van zijn schip op vooruit te zetten en naar die positie op te stomen. Hij wilde eerst een officiële bevestiging van het bericht. Evans kon die gemakkelijk krijgen. De Mount Temple, de Frankfort en de Virginian waren allemaal binnen bereik en bereid de bevestiging te geven. Evans koos voor de Virginian omdat ze van dezelfde maatschappij als de Californian was. Een paar minuten later schoot hij de brug weer op met het telegram. Weer zette Lord de telegraaf niet op vooruit, maar wachtte af. Nu wachtte hij bijna een half uur, de juiste tijd is niet bekend en werd steeds anders opgegeven, maar het moet ergens rond 6.00 uur liggen -pas toen ging de telegraaf op Langzaam Vooruit en begon Lord de Californian langzaam naar het westen, door het ijs te manoeuvreren. De positie die Lord had gekregen was zuidwest van hem, maar het schip dat de vuurpijlen had afgeschoten lag zuidelijk. Waarom Lord zo onzorgvuldig en onvoorbereid aan een wilde zoektocht begon, is een van de vele raadsels waarmee de Californian omgeven is. De afstand van de Californian naar de laatst opgegeven positie van de Titanic was negentien mijl naar het zuiden. Dat wil zeggen als men de opgegeven posities van beide schepen als correct aanneemt, maar ze waren van alle twee onjuist. De stuurlui van de Carpathia hielden bijvoorbeeld, de afstand tussen hen en de Californian op tien tot twaalf mijl. Een ander schip dat de Californian zag, de Mount Temple, hield diezelfde afstand op maar een mijl of zes. De positie van de Californian was gebaseerd op een hoogtemeting van de Poolster, die de breedtegraad waarop het schip zich bevond aangaf, en een gegist bestek. De avond daarvoor had men een forse correctie toe moeten passen. want toen bleek de Californian ruim twintig mijl zuidelijker te zijn dan men aan de hand van meting en berekeningen had vastgesteld. Waarom Lord toen pas, een half uur nadat hem duidelijk was dat de Titanic hulp zocht, op weg ging, kan alleen verklaard worden uit een heel nieuwe situatie die na zes uur 's ochtends was ontstaan. Om zes uur ging de nacht snel over in de dag en werd het ijs voor de Californian goed zichtbaar. Toen waren ook de te bevaren gedeelten te zien en kon Lord veilig en rustig op weg. Na acht uur verscheen de Californian, na een omweg die eerst naar het westen, toen naar het zuiden en tenslotte vanuit het zuid westen naar de Carpathia leidde, op de plaats waar kapitein Rostron bezig was de mensen uit de laatste boten op te pikken. Met vlaggeseinen vroeg Rostron of Lord het gebied uit wilde kammen op mogelijke overlevenden of slachtoffers en Lord stemde daarin toe. Zes mijl naar het westen en aan de andere kant van het ijsveld, lag de Mount Temple. Ze was druk op zoek naar een mogelijkheid om door het ijsveld te kunnen varen en ook hulp te gaan bieden. Toen kapitein James H. Moore van de Mount Temple van zijn marconist het bericht had gekregen dat de Titanic om hulp seinde, had hij onmiddellijk "All hands" gefloten en was hij in de richting van de opgegeven positie gestoomd. Nog voor het licht werd kon hij niet verder door het ijs, maar ondanks de strikte opdracht van zijn maatschappij zich nooit in een ijsveld of in de buurt van ijsbergen te begeven, was hij al uren bezig een vrije doorgang door het ijs te vinden. Moore had de brug geen ogenblik verlaten en zijn ogen goed de kost gegeven. Kort nadat hij was omgekeerd zag hij het heklicht van een meevarend vrachtschip. Een paar uur later meende hij een schoener te zien die praktisch stillag. Toen het om zes uur licht werd, zag hij de Californian liggen op slechts zes mijl ten noorden van de Carpathia. Moore was een nauwgezet navigator en ook nu wilde hij zekerheid of zijn positie overeenkwam met de laatst opgegeven positie van deTitanic. Hij pakte zijn sextant en schoot de zon toen die ongeveer in het oosten stond. Moore nam een zogenaamde lengtemeting die niet erg nauwkeurig kan zijn geweest omdat de zon om negen uur 's ochtends nog vrij laag stond. Toch gaf hij tijdens het Amerikaanse onderzoek senator Smith zijn conclusie: "De Titanic lag veel meer naar het oosten dan de positie die ze opgaf. Daar ben ik heel zeker van". "Oostelijk of zuidelijk?", vroeg Smith. "Oost", was het antwoord van Moore. "Hoe ver weg?", wilde Smith toen weten. "Ik denk op zijn minst acht mijl in lengte", schatte Moore. Tot de Titanic gevonden werd, is kapitein Moore's waarneming van die ochtend de belangrijkste aanwijzing geweest voor de laatste positie van het schip. Toen bleek dat kapitein Moore als enige gelijk had: het wrak van de Titanic werd bijna dertien mijl ten Oosten van de positie die ze had opgegeven gevonden. Moore hield het weliswaar op acht mijl oostelijker, maar het is niet helemaal duidelijk of hij acht mijl oostelijk van het, volgens hem, ruim vier mijl brede ijsveld bedoelde of acht mijl ten oosten van zijn schip, dat zich toen op de positie bevond die de Titanic had opgegeven. Nadat de laatste overlevenden aan boord van de Carpathia waren, was voor Rostron de tijd gekomen om met zijn schip koers te zetten naar New York. Aan boord had hij alle overlevenden van de grootste scheepsramp die de wereld ooit in vredestijd gekend had: ruim 700 mannen, vrouwen en kinderen.