1-2-3-4-5-6-7-8-9-10-11-12-13-14-15-16-17-18-19-20-21-22-23-24-25

Het Britse onderzoek

Op dezelfde dag, 3 mei, begon in Londen de Engelse onderzoekscommissie, onder voorzitterschap van 'The Right Honourable Lord Mersey', met het verhoren van de eerste getuigen. In Engeland was een storm van protest losgebarsten over de aanmatigende Amerikanen, die het hadden aangedurfd een Engelse aangelegenheid te onderzoeken. De bekende maritieme journalist en schrijver Joseph Conrad, schreef in de English Review: "Waarom een officier van de Britse koopvaardij vragen van buitenlanders heeft te beantwoorden over een gebeurtenis waarbij uitsluitend een Brits schip in internationale wateren betrokken was, ontgaat mij. De enige waar verantwoording aan af te leggen valt, is de Engelse Scheepvaartinspectie zelf". Dat senator Smith weinig verstand van maritieme zaken had, werd breed uitgemeten. De Pall Mall Gazette schreef dat: 'de senator nu niet direct de geschiktste man voor die post was, zijn onwetendheid inzake de zee en de scheepvaart zijn wel heel opvallend.' De Engelse ambassadeur in Washington schreef zijn minister in Londen dat Smith: "een van de minst geschikte personen was die belast was met een onderzoek van die aard". In de pers werd senator Smith bij herhaling belachelijk gemaakt en zijn onderzoek gebagatelliseerd. De Engelsen vergaten maar al te gemakkelijk dat de Titanic gebouwd was met Amerikaans geld en toebehoorde aan de Amerikaanse International Mercantile Marine. Lord Mersey had het de eerste dagen van het onderzoek op heel andere wijze niet gemakkelijk. Niet de pers en de publieke opinie zaten hem dwars, maar het onderkomen van de commissie.

De gymnastiek- en exercitiezaal 'The Scottish Drill Hall' in Buckingham Gate, had een dermate slechte akoestiek, dat geen woord van de getuigenverklaringen behoorlijk kon worden verstaan. Op de platen en foto's van de zittingen, zitten veel luisteraars met de handen aan hun oor om toch nog maar iets op te vangen. Bovendien was de commissie de eerste dagen al blij dat er nog een getuige te verhoren was . 'The Scottish Drill Hall' maakte deel uit van de Wellington Barracks en sommige getuigen, die hun betaalde reis naar Londen toch al als een uitje beschouwden, gingen in het grote complex op onderzoek uit. "Is er dan niemand die op de getuigen past?", vroeg Lord Mersey geërgerd: "Er zou iemand moeten zijn die de mannen bij elkaar houdt, anders raken ze zoek". Een ander probleem voor hem waren de tientallen vertegenwoordigers van verschillende belangengroepen, meest vakbonden, die soms maar een handje vol leden vertegenwoordigden, maar publiciteit roken. "Wie bent u nu weer", onderbrak Lord Mersey de heer Searle die een vraag aan een bemanningslid wilde stellen. Searle legde uit dat hij "net binnen was gekomen en een paar nabestaanden van passagiers en een paar hofmeesters vertegenwoordigde". "Ik kan niet naar iedereen luisteren die hier alleen maar binnenkomt. Ik moet een zekere beperking stellen aan het aantal vragen dat gesteld wordt", snauwde Lord Mersey hem toe. De chaos van de eerste twee dagen maakte daarna plaats voor een strak geleid onderzoek waarbij dag na dag het drama verder ontrafeld werd. De akoestiek werd iets verbeterd door het ophangen van een paar gordijnen en de vertegenwoordigers van belangengroepen hielden verder hun mond en hadden al snel in de gaten dat Mersey 's scherpe kijk op de zaken en zijn juridisch inzicht door alle bijzaken drong en de feiten achter elkaar boven tafel bracht. De Britse pers was vol lof over hem. 's Lands meest vooraanstaande autoriteit op het gebied van maritieme zaken, noemde de Daily Telegraph hem, maar Lord Mersey's specialiteit was handelsrecht. Hij werd echter bijgestaan door vijf maritieme specialisten die constant naast hem zaten. The Right Honourable Sir Rufus Isaacs was de procureur-generaal en een van de beste advocaten van zijn tijd, ook hij was een steun voor Mersey. De eerste vijf dagen werden aan achttien bemanningsleden van de Titanic ruim zes en een half duizend vragen gesteld. De vier nog levende officieren van de Titanic werden vanaf de elfde dag, vier dagen lang ondervraagd. Totaal kwamen er 45 overlevenden van de ramp opdagen. Daarbij waren slechts twee passagiers, de heer en mevrouw Duff Gordon, die hun gedrag in boot 1 en het cadeautje aan de bemanning in de boot, een cheque van vijf pond aan elk van hen, moesten uitleggen. Sir Cosmo Duff Gordon kwam er met een milde vermaning van Lord Mersey vanaf, maar hij had dan ook een goede en goed betaalde advocaat mee genomen.

Bruce Ismay stond officieel ook als passagier geboekt. In Londen was men wat voorzichtiger met hem en hij kwam er met slechts 28 pagina's getuigenverklaringen vanaf. De Engelse onderzoekscommissie was veel meer uit op de technische en juridische details van de zaak. Getuigen kregen maar zelden de kans om hun verhaal te doen. De uitwisseling van vragen en antwoorden, werd zoveel mogelijk in een juridisch strak omlijnd kader gehouden. Het gevolg was dat getuigen vaak alleen met "Ja", "Nee" of "Dat weet ik niet", op een vraag konden antwoorden. Lange antwoorden, die het Amerikaanse onderzoek kenmerkten, kwamen in Londen nauwelijks voor. Het voordeel daarvan was wel dat de commissie uitspraken makkelijker kon controleren. Lord Mersey hield in een rood lederen notitieboekje, van dag tot dag, een beknopt overzicht bij van alle getuigenverklaringen die de Titanic-bemanning en andere, in zijn ogen belangrijke getuigen. gaven. Bij uitkijk Fred Fleet viel het hem bijvoorbeeld op dat hij zijn collega Lee tegensprak, toen Lee vertelde over een mistbank die ze gezien hadden kort voor de aanvaring. De Duff Gordons interesseerden hem minder en ook van de verklaringen van experts, als Edward Wilding en Alexander Carlisle, maakte hij geen notities. Soms schetste hij uit verveling wat ijsbergjes op een vrij blaadje of gebruikte hij het boekje om opmerkingen naar zijn buurman heen en weer te schuiven, bijvoorbeeld met de vraag hoe het met de Duitse veiligheidseisen was gesteld. Twee dagen, die onverwacht voor veel opschudding zorgden, waren de zevende en achtste dag, 14 en 15 mei, toen kapitein Lord en zijn bemanning voor de commissie verschenen. Feitelijk was de 14de mei gereserveerd voor het verhoor van de Duff Gordons, maar die bevonden zich toen nog op de terugweg naar Engeland. De zaal zat echter wel vol met dames en heren die juist gekomen waren om de societyroddel over de Duff Gordons persoonlijk mee te maken. In plaats daarvan, kregen ze de gewone zeelui van de Californian, maar wat ze te horen kregen was het meest dramatische verhaal van het hele Titanic drama. De timmerman McGregor, die in Amerika het Californian verhaal aan het rollen had gebracht, had ook een brief naar een vriend in Engeland gestuurd, die er op zijn beurt weer met kennissen over gesproken had. De technisch ambtenaar Gerard Jensen uit Londen was een van die kennissen. Jensen had het zijn plicht als burger gevonden, onmiddellijk een brief te schrijven aan de Engelse onderzoeksinstantie, de Board of Trade. Die liet er geen gras over groeien en wachtte de Californian bij haar thuiskomst in Liverpool op. Van de bemanningsleden, die wat over de nacht waarin de Titanicverging te vertellen hadden, werden beëdigde verklaringen afgenomen en de onderzoekscommissie besloot kapitein Lord, de drie stuurlui en de leerling, plus nog vier bemanningsleden op te roepen.

Als eerste was kapitein Lord aan de beurt. Toen de vuurpijlen aan de orde kwamen, hield Lord vol dat hij maar van één vuurpijl afwist. Procureur-Generaal, Sir Rufus Isaacs, vroeg toen of het niet beter was de overige California -getuigen uit de zaal te verwijderen. Lord Mersey stemde meteen in. Sir Isaacs ging nu recht op zijn doel af. Wilde kapitein Lord toegeven, dat het gebied rond hem gevaarlijk was door het ijs.? Lord stemde daarmee in. Waarom dacht hij dan dat het schip een vuurpijl had afgeschoten, wilde Isaacs weten. "Ik had de tweede stuurman gevraagd: "Is het herkenningsvuurwerk?" en hij zei dat hij dat niet wist." "Dat bevredigde u niet?" "Nee, dat deed het niet". En even later, "Als het geen herkenningsvuurwerk was, moest het dan niet een noodvuurpijl zijn geweest?", vroeg Isaacs. Lord gaf toe, dat als het geen herkenningsvuurwerk was, de vuurpijl wel een noodsignaal geweest moest zijn. Sir Isaacs keerde toen weer terug naar Lord's gedachten op het moment dat de vuurpijlen hem gerapporteerd werden. "Het bevredigde u dus niet?, (Dat de officier van de wacht, Stone niet wist of het herkenningsvuurwerk was.) "Nee dat bevredigde me niet." "Als het dan dat niet was, kon het dan geen noodvuurpijl zijn geweest?" "Dat zou dan mogelijk geweest zijn." "En u bleef in de kaartenkamer?" "Ik bleef in de kaartenkamer." Voor elke oplettende toeschouwer in de zaal was het duidelijk. Hier stond een kapitein die toegaf in een gevaarlijk, met ijsbergen bezaaid gebied, door zijn stuurman op zeker één vuurpijl te zijn gewezen, waarvan hij zelf toegaf dat het een noodsignaal had kunnen zijn, maar niet zelf ging kijken en op de divan in de kaartenkamer bleef liggen. Nog die zomer ging er naar alle Engelse kapiteins een circulaire uit, waarin nog eens nadrukkelijk alle noodsignalen, inclusief vuurpijlen, werden opgesomd en duidelijk werd gemaakt dat het niet reageren op noodsignalen gestraft werd "met een boete of een gevangenisstraf van twee jaar, al dan niet met dwangarbeid". Kapitein Lord kreeg geen officiële straf, zijn werkgever ontsloeg hem en bij zijn vakgenoten kreeg hij het predikaat dat kapitein Rostron hem uiteindelijk had gegeven: "dat mannetje dat zijn marconist niet wilde wekken".

Bij zeelui die minder sympathie voor Lord hadden, stond hij bekend als: "de hufter die duizend man voor zijn ogen had laten verdrinken". De Board of Trade inspectie overwoog maanden lang of kapitein Lord vervolgd en bestraft zou moeten worden, uiteindelijk zag men daar toch van af. Juridisch gezien was het een bijna onmogelijke opgave, omdat bewezen zou moeten worden, dat kapitein Lord wist dat er een schip in nood en mensenlevens in gevaar waren geweest. Een eenvoudige ontkenning van Lord was voldoende om hem vrijuit te laten gaan. Daarom bleef het bij de opmerking in het eindrapport van de commissie, dat Lord "velen, zo niet allen, had kunnen redden", als hij onmiddellijk een redding op touw had gezet. In het laatste stadium van het onderzoek was er, in opdracht van de White Star Line, een legertje kapiteins van verschillende maatschappijen komen opdraven. Ze verklaarden allemaal dat ook zij als regel bij helder weer volle kracht doorvoeren totdat het ijs of het gevaar in zicht kwam. "Een regel die bewezen had een slechte regel te zijn", vond de commissie achteraf. 36 dagen lang duurde het Engelse onderzoek. Toen kwam het rapport met de conclusies. De opvallendste conclusie was dat men vond dat kapitein Smith geen nalatigheid kon worden verweten. Maar in feite was hij als kapitein van de Titanic volledig verantwoordelijk voor de gang van zaken. Die was verre van zorgvuldig geweest en had rechtstreeks geleid tot de dood van ruim 1500 mensen. Kapiteins van grote passagiersschepen werden door het publiek als een soort onaantastbare goden beschouwd en ze hielden die schijn zelf graag op. Daarvoor moesten ze wel wat doen. Hun schepen moesten, wat er ook gebeurde op tijd vertrekken en op de aangekondigde tijd aankomen. Kapiteins moesten hun tijd verdelen tussen het schip en het sociale leven aan boord met de eerste klas passagiers. Van tijd tot tijd haalden ze graag een spectaculaire stunt uit. Kapitein Smith, bijvoorbeeld, vond het goed staan om de nauwe, met zandbanken bezaaide, ingang tot de haven van New York op volle kracht binnen te stomen, met aan beide zijden van zijn schip niet meer dan een paar meter ruimte om te manoeuvreren. Niet alleen het publiek vond dat prachtig, ook zijn officieren vertelden daar graag met liefde en de nodige trots over. Diezelfde officieren verdedigden Smith postuum even liefdevol: "kapitein E.J. Smith was de beste schipper op de Atlantische Oceaan en beschuldigingen over roekeloosheid, zorgeloosheid, het niet nemen van voorzorgsmaatregelen, of het met een te grote snelheid doorvaren, waren absoluut en totaal ongefundeerd", schreef tweede stuurman Lightoller later.

Maar de feiten logen er niet om: het ijsveld waarvan men op de Titanic precies had geweten waar het lag, de serie ijswaarschuwingen die in de wind geslagen werden, Smith die een etentje had met een aantal prominente eerste klas passagiers op het moment dat zijn schip op volle kracht het ijsveld naderde, en die daarna gewoon naar bed ging toen het schip al tussen het ijs en de ijsbergen door stoomde. Zijn officieren handelden al even zorgeloos en niemand waagde het voor te stellen de snelheid uit het schip te halen. De werkelijke schuldige aan het hele drama is dan ook de leiding van het schip met kapitein Edward John Smith voorop. Niemand scheen dat later hardop te durven zeggen. Verre van dat, kapitein Smith werd nog steeds vereerd als een held. Hij kreeg in alle geïllustreerde bladen een ereplaats met de een of andere heroïsche foto of afbeelding. Een andere bizarre conclusie van de commissie was, "dat er geen spoor van bewijs was te vinden voor discriminatie van de derde klas". Er was echter geen enkele derde klas passagier ondervraagd. En van de twee derde klas hofmeesters die getuigden werd maar een, John Hart, gevraagd naar de gang van zaken in de derde klas. Tweede stuurman Lightoller van de Titanic karakteriseerde het onderzoek later dan ook als "Goedpraterij en niets anders dan goedpraterij", alle 36 dagen lang.