1-2-3-4-5-6-7-8-9-10-11-12-13-14-15-16-17-18-19-20-21-22-23-24-25

De Titanic gevonden


Bob Ballard, die met zijn team het wrak van de Titanic terugvond.


Als kind al droomde Bob Ballard dat hij eens, met behulp van een robot, het wrak van de Titanic kon bekijken. Nu had hij die robot gemaakt, maar zijn collega's toonden weinig belangstelling toen hij zei dat met dit apparaat de Titanic gevonden moest kunnen worden. Ballard had echter niet het Woods Hole Oceanographic Institution als baas, maar de US Navy. De Argo was in hun opdracht gebouwd om te kunnen kijken of de zeebodem op bepaalde plaatsen geschikt zou zijn om er onderzeese raketbases te bouwen. Ook had de Navy belangstelling voor apparaten waarmee gezonken oorlogsschepen en onderzeeërs van de Sovjet Unie goed bekeken konden worden. De expedities naar het wrak van de Titanic werden niet voor niets wel het begin van de Starfish Wars genoemd. Op hun beurt wilden de Fransen aandacht voor hun SAR en de Titanic leek ook hen een uitstekend doel. De twee instellingen hadden elkaar in het kleine wereldje van de oceanografie al gauw gevonden en afgesproken werd om pas ruchtbaarheid aan de onderneming te geven als men resultaat boekte. Toch lekte een en ander uit, want in zowel Amerikaanse als Europese bladen verschenen in het voorjaar van 1985 artikelen over de op handen zijnde expeditie. De voorbereidingen vonden plaats in oktober 1984. Patrice Lardeau van Ifremer stelde toen een rapport op waarin hij trachtte een zo nauwkeurig mogelijk gebied aan te geven waarin gezocht zou moeten worden. Lardeau baseerde zich daarbij, heel verstandig, op de observaties van de Carpathia de Californian en de Mount Temple (Hij noemde de schepen in zijn rapport consequent Carpatia, Mainteple en Californien) van de ochtend na de ramp. Maar zeker van zijn zaak was hij absoluut niet. Aan het eind van zijn rapport schreef hij: "Maar wat, als in 1985 twee expeditieschepen, drie onderwater -robots en 150 man deelnemen aan een grote zoekactie in een gebied waar geen enkel schip ligt? Ondanks deze zachte oktoberavond. huiver ik."

De Fransen begonnen met het expeditieschip Le Suroit begin juli 1985, de 150 vierkante mijl zeebodem in het aangegeven gebied af te tasten. Ruim twee weken waren ze bezig zonder ook maar een spoor van de Titanic te vinden. Toen moest hun schip terug naar Frankrijk en de expeditieleden gingen over op het Amerikaanse expeditieschip de Knorr. In de nacht van 31 augustus op 1 september l985, na bijna een week kijken naar een televisiescherm waarop weinig meer te zien was geweest dan een modderige zeebodem met hier en daar wat keien en een enkele rattestaartvis, zag men tegen 1 uur 's nachts de eerste stukken op de bodem liggen. Kort daarop zag men het eerste grote voorwerp uit de Titanic. Het was een van de stoomketels. Over een lengte van 600 meter lagen meer stukken en brokken van de Titanic, maar het schip zelf was nog niet gevonden. Dat kwam pas de volgende ochtend.


De boeg van de Titanic zoals ze er nu bijligt op de bodem van de oceaan.


Tot grote verbazing van het team lag het voorschip er prachtig bij. Vooral het voordek leek volkomen ongeschonden: de kraan voor het centrale anker was nog geheel intact, de zware ankerkettingen lagen keurig op hun plaats, de reling stond op veel plaatsen nog overeind en men dacht zelfs de planken in het dek te kunnen onderscheiden. De bovenbouw van het schip zag er minder goed uit. De stuurboordbrugvleugel was geheel vernietigd, de glazen koepel over de eerste klas entree was volledig vernield en van de trap was niets meer te bekennen. Op het bootdek stonden nog de lege davits en er lagen stukken kabel; de elektrische winches waren te zien en de hekken die de passagiers van elkaar en de bemanning moesten scheiden, stonden nog rechtop. Wat de expeditieleden het meest opviel, was dat er haast geen aangroei aan het schip zat en dat veel er nog zo perfect bij lag: de twee grote kranen op het voorste weldek en het kraaienest in de mast. De mast zelf was omgevallen, maar lag er nog geheel intact bij. Op het voorste weldek waren de luchtventilatiepijpen nog te zien en op het voordek het schijnlicht boven de eetzaal van de matrozen. Toch waren de Amerikanen en Fransen niet helemaal tevreden. Wat ze gevonden hadden was maar de helft van de Titanic. Waar was het achterschip gebleven en wat lag er nog om het wrak heen? In de volgende dagen vonden ze een groot veld met kleinere wrakstukken en uitrusting van het schip: potten, flessen wijn, brokken steenkool, bedden, complete stukken glas in lood, een zilveren schaaltje en een nachtspiegel. Alles werd zo goed mogelijk gefotografeerd, maar het expeditieschip Knorr moest op tijd weer terug naar Woods Hole. Terwijl men de laatste zaken aan het opruimen was, vloog onverwachts een vliegtuigje boven de Knorr. Het kon door bijna niemand anders gestuurd zijn dan de oliemagnaat Jack Grimm, die nog steeds zeer nieuwsgierig was naar de positie van het wrak. Maar er waren meer nieuwsgierigen. Vlakbij lag, diep onder water, een Engelse onderzeeboot en die volgde alle radiogesprekken van de Knorr. Vanaf de onderzeeboot werd het bericht doorgegeven dat de Titanic gevonden was, waarna de vondst wereldkundig werd gemaakt. Al snel na het vinden van het wrak, kondigden de Fransen en Amerikanen aan dat ze met een bemande diepzee-onderzeeër en een robot het wrak verder wilden onderzoeken. Een jaar later gebeurt dat ook, eerst door de Amerikanen en nog weer een jaar later door de Fransen.


De voorste helft van de Titanic ligt op een 600 meter van het achterstuk verwijderd.


Tussen de Amerikanen en Fransen bestaan totaal verschillende opvattingen over de conditie van het wrak en of er nu wel of niet zaken geborgen mogen worden. De Amerikanen vinden dat de Titanic sterk is verzwakt door corrosiewerking. De Fransen daarentegen menen dat het staal van het wrak nog zeer solide is. De Amerikanen vinden dat de Titanic met rust gelaten moet worden: er is zelfs een wet aangenomen die avonturiers bij het wrak weg moet houden. Een aantal overlevenden van de ramp steunden die opvatting hartstochtelijk, maar een even groot aantal was het met de Fransen eens toen die honderden voorwerpen naar boven brachten. Toen lieten de Amerikanen ook hun bezwaren vallen en brachten in 1993 ook van alles en nog wat boven. Hoe men ook over de berging van voorwerpen denken mag, het wrak zelf is nauwelijks interessant en verbergt nagenoeg geen geheimen die nieuw licht op de ramp kunnen werpen. Tijdens de expeditie van 1991 werd een stuk staal gevonden waarvan men aanneemt dat het een stuk van de romp van de Titanic is. Bij onderzoek van het materiaal, bleek het een hoog zwavelgehalte te bezitten waardoor het brozer is dan modern staal en bij lage temperaturen sneller breekt of scheurt. De conclusie van het onderzoek was, dat de Titanic niet zou zijn vergaan als er staal met een lager zwavelgehalte was gebruikt. Dat staal zou taai genoeg zijn geweest om de aanvaring met de ijsberg te weerstaan. Alleen het probleem is, dat er in 1912 geen ander staal beschikbaar was voor de bouw van grote schepen. Met hetzelfde staal als waarmee de Titanic gebouwd werd, zijn duizenden schepen gebouwd die over de hele wereld voeren. Daar hebben zich nooit ernstige ongelukken mee voorgedaan door de broosheid van het materiaal. Het verhaal leek dan ook meer bedoeld als een media stunt om aandacht te krijgen voor de zoveelste vrij zinloze en kostbare expeditie naar het wrak van de Titanic.

In augustus 1996 was er weer een stunt. Dit keer zou een expeditie een deel van het wrak daadwerkelijk lichten. Om de kosten van deze risicovolle onderneming te dekken werd een contract met het televisiestation Discovery gesloten en konden Titanic -enthousiasten op twee cruiseschepen plaats boeken om de bergingsoperatie met eigen ogen gade te slaan. 1700 belangstellenden meldden zich aan. Op 23 augustus vertrok het circus van bergers, Titanic -enthousiasten, mediamensen en twee overlevenden van de ramp vanuit New York en Boston richting wrak. Het ging allemaal om een klein stuk van de romp dat bijna negentien ton weegt en dat vier bij meer dan vijf meter groot is. Het bevat een stuk of acht patrijspoorten van de eerste klas eetzaal aan stuurboord achter, precies op die plaats waar de romp in tweeën brak toen de Titanic zonk. Het lag los op de oceaanbodem. Negentien ton is een respectabel gewicht om van een diepte van vierduizend meter naar boven te brengen. Maar op de 46.000 ton die de Titanic totaal woog, is negentien ton maar een heel klein stukje. De hele operatie is dan ook te vergelijken met het redden van één gedeukte wieldop van een oude auto terwijl men de rest weg laat roesten. Om het stukje romp naar boven te krijgen was een speciale techniek ontwikkeld. Grote canvas ballonnen gevuld met dieselolie, dat veel lichter is dan water, werden met kettingen zo afgetrimd dat ze net in het water zweefden. De ballonnen werden door het diepzee duikbootje Nautile naar het rompdeel gebracht en daar aan vastgemaakt.


De Nautile.


Toen alle ballonnen bevestigd waren. werden op afstand, via een radiografisch signaal, de trimkettingen losgeschakeld en begon het stuk romp van de Titanic langzaam te stijgen. Toen de ballonnen de oppervlakte bereikten, ging er vanaf de cruiseschepen een gejuich op. Het rompdeel werd met nylon kabels achter aan het bergingsschip vastgemaakt en een paar ballonnen bleven bevestigd ter stabilisatie. Bij het vallen van de avond werd besloten de volgende ochtend het wrakstuk aan boord te takelen. Die beslissing bleek fataal. Gedurende de nacht van 29 op 30 augustus stak er een wind op die golven van drie meter hoogte veroorzaakte. Daardoor ging het bergingsschip zo te keer, dat de kabels 's ochtends in alle vroegte stuk voor stuk braken en de negentien ton Titanic weer terug zonk naar de oceaanbodem. Het deel was inmiddels wel voorzien van een radiozendertje waarmee het bij een volgende poging teruggevonden kon worden. Maar wat er ook gebeurde en hoe klein het deel ook mocht zijn ten opzichte van het hele schip, de pers noemde het al snel "de tweede ondergang van de Titanic." De 1700 Titanic -enthousiasten waren toen al op de terugweg en begrijpelijkerwijze teleurgesteld, maar vonden toch dat ze een boeiende en interessante reis hadden gehad, ook al hadden ze niet veel meer gezien dan de golven van de Atlantische Oceaan, de bovenkant van de ballonnen en, via een onderwatercamera, heel even een deel van het te bergen stuk scheepswand en één van de nylon kabels waaraan dat stukje Titanic verbonden was geweest.

Wel interessant was het vrijgeven van de feitelijke positie van het wrak. Bob Ballard maakte die in 1987 wereldkundig: het voorste deel van het schip ligt op 41°43'47"N 49°56'49"W en het achterste deel ongeveer 600 meter ten zuidwesten daarvan. Dat betekent dat de Titanic in werkelijkheid 12,8 mijl ten Oosten (99°RW) van de door haar opgegeven positie zonk. In 1990 was dit nieuwe gegeven voor de vrienden van kapitein Lord van de Californian, aanleiding om voor de derde maal een nieuw onderzoek aan te vragen. Het Engelse ministerie van transport werd al jaren door de lobby van kapitein Lord supporters belaagd en het kwam het ministerie goed uit om de zaak nu voor eens en altijd af te handelen. Officieel werd een herwaardering van de rol van de Californian in het Titanic-drama aangekondigd. Het onderzoek werd uitgevoerd door de net opgerichte Marine Accident Investigation Branch, een instelling die ongelukken op zee moet onderzoeken, maar die in haar korte bestaan nog al wat kritiek over zich heen had weten te halen. Na twee jaar modderen werd het resultaat bekend gemaakt en het bleek uit twee volkomen verschillende conclusies te bestaan. De eerste conclusie stoelde op het onderzoek dat uitgevoerd was door een oud kapitein van de grote vaart. Hij was van mening dat de Californian slechts zeven mijl van de Titanic verwijderd was en dat men de vuurpijl van de Titanic domweg genegeerd had. De tweede conclusie kwam van de plaatsvervangend chef inspecteur van de Branch. Deze hield in dat de Titanic en de Californian waarschijnlijk twintig mijl van elkaar verwijderd waren, maar elkaar hadden kunnen zien door refractie, een optisch verschijnsel dat op zee kan voorkomen, echter voornamelijk in de tropen. Hij vond dat de officier van de wacht te weinig had gedaan om kapitein Lord goed op de hoogte te brengen van de vuurpijlen. Maar ook al was dat wel gebeurd, dan nog was de Californian te ver verwijderd geweest van de Titanic om tijdig een redding te kunnen uitvoeren. De oorzaak dat er twee conclusies waren, lag in het feit dat men het met de eerste conclusie niet eens kon zijn, omdat dan de bevindingen van 1912 aangescherpt en herhaald zouden worden. Dat was niet de bedoeling van het ministerie en ook niet van de Marine Accident Investigation Branch. Daar wilde men nu eindelijk wel eens van het spook van het Californian -incident verlost zijn. Conclusie twee leek het meest aan deze wens te voldoen, zonder de vrienden van kapitein Lord al te hard voor het hoofd te stoten.