1-2-3-4-5-6-7-8-9-10-11-12-13-14-15-16-17-18-19-20-21-22-23-24-25

Titanic achteraf beschouwd

Het lijkt nog steeds een buitengewone samenloop van omstandigheden dat juist dit schip, het grootste en fraaiste passagiersschip tot dan toe, op de eerste zeereis zonk. De gebeurtenissen van die nacht geven ook zo onweerstaanbaar aanleiding tot vragen hoe het anders had kunnen aflopen. Als het schip nu eens langzamer gevaren had? Als de uitkijken hun verrekijkers wél bij zich hadden? Als de maan nu wél geschenen had, de zee onrustiger was geweest of de botsing frontaal? Als de telegrafist van de Californian nog op was geweest toen de Titanic het eerste SOS-bericht uitzond? De Titanic blijft onze fantasie prikkelen. Terugkijkend op de zoektocht is het interessant op te merken dat de techniek de sleutel was tot de tragedie van de 'onzinkbare' Titanic, maar ook tot het vinden en fotograferen van het wrak. De ontdekking van het wrak sloot een tijdperk af, dat van de zekerheden, maar begon ook een nieuw, namelijk voor het diepzee-onderzoek. Op vier kilometer diepte vloeiden verleden en toekomst samen. Toen de hypermoderne robot bij de statietrap van de Titanic rondkeek, was iedereen bepaald bewust van het feit dat hier vroeger mensen hadden gelopen. Het vinden en opnemen van het wrak gaf de kans de nieuwste diepzeecamera' s uit te proberen, waarmee nog veel andere dingen op de zeebodem kunnen ontdekt worden. Bovendien zijn er gegevens verzameld die nieuw licht werpen op de omstandigheden tijdens de laatste uren van de Titanic en waarmee kan worden gereconstrueeerd wat er gebeurde nadat deze voor driekwart eeuw uit het zicht verdween.

De 'scheur'

We zullen waarschijnlijk nooit zeker weten welke schade de ijsberg precies aan de stuurboordsboeg van de Titanic aanrichtte. Die zit te diep onder de modder. Maar wat er te zien was, bevestigde dat de schade lang niet zo groot was als velen wel gedacht hebben. Verschillende serieuze Titanic-fans wisten natuurlijk al dat een doorlopende scheur in de scheepshuid fysiek vrijwel onmogelijk was. Walter Lord wijst hier ook op in zijn boek 'The night lives on'. Uit de ooggetuigeverslagen wordt duidelijk dat het water het schip binnendrong via de eerste 5 van de 16 waterdichte compartimenten en voor een deel ook in het 6de, een afstand van 75 meter. Tijdens het Britse officiële onderzoek in 1912 maakte Edward Wilding, een van de scheepsbouwkundigen van Harland & Wolff, enkele berekeningen van de schade. Hij concludeerde op basis van het bewijsmateriaal uit het onderzoek over de tijden waarop het water de verschillende dekken in het desbetreffende gedeelte van de romp bereikte, dat het schip tijdens de eerste 40 minuten ongeveer 430 m³ binnenkreeg. Aan de hand van een formule berekende hij het totale oppervlak van de lekken: 1,08 m³. Een ononderbroken scheur van ongeveer 60 m lengte was voldoende om alle schade te kunnen veroorzaken. Wilding deelde dit vervolgens op de vierkante meter en kwam toen op een gemiddelde breedte van 1,9 cm. Natuurlijk leek hem dit hoogst onwaarschijnlijk. Daarom was zijn conclusie dat de scheur waarschijnlijk onderbroken was. Het onderzoek aan het wrak bevestigt Wildings veronderstelling in ieder geval gedeeltelijk. Maar het schip is nu van de boeg tot net achter het voorste kuildek diep onder de modder begraven, zodat het beschadigde deel grotendeels onzichtbaar is. Zeker is dat de gefotografeerde schade nogal meevalt: een aantal uit elkaar geweken en horizontaal geplooide huidplaten met een kier variërend tussen de 2 en 15 cm. Op basis van het deel van de beschadigde huid dat men kan zien, dus van het kuildek tot in ketelruim 5 ofwel tussen spanten 58 en 80 in het voorschip, lijkt Wilding dus gelijk te hebben. Maar Wildings theorie dat de schade waarschijnlijk bestond uit een aantal gaten in de huid is onjuist. Men ziet juist platen die kierden doordat de klinknagels losgerukt waren; als dat alles was wat er gebeurde zou dat nog steeds de lekken die de ooggetuigen zagen kunnen verklaren. Omdat men niet alles kan zien zullen we dat nooit zeker weten, maar het lijkt waarschijnlijk dat er weinig echte gaten waren en dat de kieren gewoon lekten. Prof. H.P. Leighly van de University of Missouri, een metaaldeskundige, schreef dat de stalen huid van de Titanic misschien bijzonder gevoelig was voor hoge druk bij intense kou. Sommige staalsoorten uit de eeuwwisseling worden onder een bepaalde temperatuur bros en zouden onder de druk van een ijsberg kunnen barsten, waardoor uiteindelijk de klinknagels worden losgerukt. Dit kan er zelfs toe hebben bijgedragen dat het schip doormidden brak. Het is een intrigerende theorie en sommige van de foto's laten inderdaad huiddelen zien die als een eierschaal zijn gebarsten en uit elkaar gerukt en dat niet langs de plaatverbindingen, zoals men zou verwachten. Hoe de scheur er ook uitgezien heeft, het schip zonk erdoor. Het was net genoeg, want de vier eerste compartimenten konden volgens het ontwerp vollopen zonder gevaar voor zinken. Het is belangrijk te benadrukken dat de Titanic een betrekkelijk veilig schip was, zelfs naar huidige maatstaven. De Engelse scheepsbouwkundige K.C. Barnaby schrijft in zijn boek "Some ship disasters and their causes": 'Het valt te betwijfelen of de huidige regels voor de onderverdeling in waterdichte compartimenten de tegenwoordige lijnschepen veiliger maken dan de Titanic.'

Uit Barnaby's verslagen van het zinken van de Andrea Doria in 1956 en de Shillong in 1957 wordt zelfs duidelijk dat de schade die deze schepen fataal werd voor de Titanic een peuleschil zou zijn geweest. We moeten de oorzaak van de ramp met de 'Titanic' dan ook niet zoeken in de bouw, maar in het feit dat de ijsberg met bijna volle kracht werd geraakt. Ter verdediging van de scheepsbouwers moet ook gezegd worden dat voor zover bekend geen enkel schip tevoren of erna een ijsberg over ruim een kwart van de scheepslengte heeft geschampt. De kans op dit type aanvaring is uiterst gering.

Het doormiddenbreken.

Op basis van vele oudere wrakken in ondiep water, waaronder grote, oudere en minder sterke schepen, verwachtten de meeste mensen dat de Titanic in één stuk op de bodem lag of in ieder geval intact onder water was verdwenen. Verschillende getuigen verklaarden het tegendeel, maar de twee officiële onderzoeken uit 1912, de films over de ramp en alle auteurs van Titanic-boeken, inclusief Walter Lord, lieten zich daardoor niet beïnvloeden. Alleen Walter Lord heeft zijn mening herzien nadat hij de verklaringen van ooggetuigen nauwkeuriger had bestudeerd. In de officiële rapporten zijn deze genegeerd, omdat meer geloof werd gehecht aan stuurlieden Lightoller en Pitman en aan kolonel Archibald Gracie, die allen vertelden dat het schip in zijn geheel zonk. Lightoller, Gracie en Lawrence Beesley publiceerden bovendien gezaghebbende verslagen over de ramp die deze visie ondersteunden. Maar geen van hen kon het tijdens de laatste ogenblikken van de ramp goed zien; Gracie zag zelfs helemaal niets omdat hij zich onder water bevond. Daarentegen waren veel ooggetuigen het eens dat het schip in tweeën gebroken was, waarbij de boeg wegzonk en het achterschip zichzelf kort oprichtte voordat dit bijna verticaal kwam te staan en enkele ogenblikken later ook zonk. De jonge Jack Thayer was één van de ooggetuigen. Het is vrijwel zeker dat het schip aan of bij de oppervlakte doormidden-brak: de twee grootste wrakstukken liggen 590 meter uiteen, het wrakveld is geconcentreerd rond het achterschip, er is geen glijspoor tussen de beide delen, deze wijzen in verschillende richtingen en staan rechtop op de bodem. Terwijl de boeg zonk en het achterschip steeds hoger uit het water oprees werd de druk op de kiel ondragelijk. Tenslotte brak deze op een zwakke plek in de bovenbouw tussen de derde en vierde schoorsteen, bij het luik van de zuigerstoommachinekamer. Er waren daar immers grote open ruimten in de dekken: de achterste statietrap en de luchtkoker van de genoemde machinekamer. Het schip brak dus niet op een expansievoeg, omdat deze beperkt was tot de bovenbouw van het schip. Overigens vertoont de romp een verticale plooiing onder de voorste expansievoeg, dus deze kan een factor geweest zijn toen het boegdeel de bodem raakte. De achterste voeg echter stond los van het doormiddenbreken van de romp eronder, omdat dit werd veroorzaakt door het buigen en knappen van de kiel, maar waarschijnlijk was de voeg toen wel de plaats waar de bovenbouw het eerst meegaf. De twee grote wrakdelen bevatten samen het grootste deel van de kiel. De zeven rompdelen die 40 à 80 meter ten oosten van het achterschip liggen vormen samen een V-vormige hap uit de romp en de bovenbouw iets achter de midscheeps. Het sloependek achter schoorsteen 2, waar het grote messing kompasplatform stond, is naar beneden gebogen. Het kompas zelf is niet teruggevonden.

Het zinken

Rond 02.15 uur keken de opvarenden van de reddingboten van de Titanic verbluft en met afgrijzen hoe de boeg steeds verder wegzonk en het achterschip oprees tot een hoek werd bereikt van zeker 45°. Het boegdeel bleef misschien eerst nog even aan de kiel hangen, maar toen brak het af 'met een geluid als de donder', zoals een ooggetuige het omschreef. Spoedig volgde de afdaling. Verschillende delen die door de breuk vrijkwamen volgden meteen; de zware zonken het hardst. De kiel brak recht onder het voorste deel van de zuigerstoommachinekamer, tussen schoorstenen 3 en 4. De twee voorste lagedrukcylinders, vóór het breukvlak, moeten als bommen recht naar de bodem zijn gevallen, samen met de eenzijdig gestookte ketels uit ketelruim 1. De twee hogedrukcylinders en de overige machines achter het breukvlak bleven op hun fundering staan, ondanks de afdaling en de botsing met de bodem. Het boegdeel was het zwaarste stuk; het was gedurende tweeëneenhalf uur langzaam vol water gelopen en zeilde nu schuin naar beneden, steeds sneller. Overigens komen alle wrakken op hun kiel terecht, het zwaarste deel van een schip, mits er voldoende diepte is om tijdens de afdaling te stabiliseren. Sommigen hebben de theorie gelanceerd dat toen de boeg een zekere hoek bereikte de ketels zijn losgebroken, door de waterdichte schotten naar voren stortten en mogelijk de boeg doorboorden, zodat de ketels voor het boegdeel uit verder zonken. Zo dit al mogelijk was, en scheepsbouwkundigen geloven dat doorgaans niet, dan is het toch onwaarschijnlijk. Als we ervan uitgaan dat het boegdeel aan of bij de oppervlakte afbrak, dan bereikte dit nooit de extreme hoek die het achterschip maakte; kennelijk bleef het bij de helling die het aan de oppervlakte had. Dit is af te leiden uit de toestand van het boegdeel, dat beslist niet bijna verticaal in de modder dook. Daarom kunnen de ketels niet naar voren zijn gerold. Als deze door de huid waren gestort zouden er zeker enkele van in het wrakveld zijn gevonden, maar men vond alleen de vijf eenzijdig gestookte ketels uit het breukvlak. Kort vóór 02.20 uur, toen het boegdeel wegzonk, richtte het achterschip zich tijdelijk op en draaide toen recht de lucht in. Sommige ooggetuigen dachten toen dat ze het hele schip rechtop zagen. Alle losse delen zonken weg naar het wrakveld. Het is merkwaardig dat we maar weinig vondsten met zekerheid aan het achterschip kunnen toeschrijven, alleen de spiralen uit de 3de-klaskooien en van de manschappen, gereedschappen uit de machinekamers, dekkranen, zijkanten van dek-banken en ventilatiekappen. Uit de uiteengevallen middensectie zonken allerlei lichtere wrakdelen met verschillende snelheden. Sommige deden er zelfs verschillende uren over. Men vond er het volgende van terug: tonnen kolen uit de twee opengebarsten ketelruimen en de bunkers op het G-dek, kolenscheppen en -kitten; potten, pannen en keukengereedschap; stapels dienbladen en schotels; duizenden wijn, champagne-, bier- en andere flessen; stukken smeedijzeren en verguldbronzen balustrades van de achterste statietrap; verbogen glas-in-loodramen uit de 1ste-klas-eetzaal en gebrandschilderd glas uit de 1ste-klas-rookzaal; een wandlampje uit de 1ste-klas-conversatiezaal, armaturen, badkuipen, wasbakken, toiletpotten, beddeveren, hoofd- en voeteneinden, dekbanken, stofblikken, po's, hutventilators, melkkannen, ventilatiestrippen, zilveren dienbladen, haarborstels, handspiegels en allerlei eigendommen van passagiers, van kleding tot speelgoed en koffers. Misschien zijn uit de laadruimen nog voorwerpen vrijgekomen: 30 kisten golfclubs en tennisrackets voor Spalding, 800 kisten walnoten, een krat fraai porselein voor het warenhuis Marshall Field, 30.000 verse eieren en 76 kisten 'drakebloed', waarschijnlijk een nieuw medicijn. Al deze voorwerpen zonken of dreven bij het dobberende achterschip, dat hoogstwaarschijnlijk recht naar beneden zonk. In tegenstelling tot het boegdeel was het vóór de afdaling nog niet onder water gelopen. Na de breuk begon het water binnen te stromen, waarbij de zwakkere schotten waarschijnlijk werden verpletterd en het inwendige ernstig werd verstoord. Doordat de lucht uit de achtersteven ontsnapte droeg dit wellicht bij tot het omklappen van het achterdek, maar dat kan ook het gevolg zijn geweest van het aanstormende water dat naar achteren stroomde en het dek opduwde toen het achterschip wegzonk. Terwijl dit snelheid vermeerderde draaide het waarschijnlijk langzaam, net als mini-onderzeeboten doen, hetgeen verklaart dat het nu een andere kant opwijst dan het boegdeel. Het is bijna onmogelijk om de maximum snelheid van de afdaling te schatten, omdat er gewoon teveel variabelen zijn. Als we uitgaan van de gegevens over een nieuwer schip dat tot zinken is gebracht en waarvan de afdaling is geklokt zouden de twee grote wrakdelen wel 40 à 50 km/u gehaald kunnen hebben. Als deze al spoedig die snelheid bereikten duurde de afdaling maar zes minuten. We weten eenvoudig onvoldoende over het gewicht van de twee delen en hoe de vorm en het oppervlak de snelheid hebben beïnvloed, maar het duurde waarschijnlijk verscheidene minuten eer de maximum snelheid werd bereikt. Het boegdeel kwam waarschijnlijk het eerst op de bodem terecht, eerst de boeg zelf onder een lichte hoek, met een enorme voor- en neerwaartse kracht die het diep in de modder drukte: ruim 20 meter bij de ankers. Door het ploegen werd het voorste deel van de boegsectie omlaaggedrukt en geplooid. Enkele seconden later sloeg het deel achter de expansievoeg tegen de bodem, waardoor mogelijk extra plooien onder de voeg ontstonden. De klap maakte de schade van het doormiddenbreken nog erger: de dekken bij het breukvlak vielen als een stapel pannekoeken op elkaar. De auteur Charles Pellegrino, die zelf met de Titanic bezig was, had een plausibele verklaring voor het verpletterde bruggebied. Een groot en zwaar voorwerp dat steeds sneller zinkt roept een schroefwindeffect op, net als vliegtuigen die door de lucht scheren. Toen het boegdeel abrupt tot stilstand kwam zou het zogwater erop zijn gestort, met name in het centrum, de brug. De schade aan de officiersverblijven daarentegen zou aan de oppervlakte kunnen zijn ontstaan. Sommige getuigen merkten een plotselinge slingering op, juist toen de brug onder water raakte. Als het boegdeel enkele seconden lang snel zonk tijdens deze zijwaartse beweging zou het zogwater het gebied rond de brug vrij symmetrisch hebben geplet, waarbij de wanden naar buiten kwamen en de nog met lucht gevulde hutten werden verpletterd. Een paar minuten nadat het boegdeel de bodem raakte stootte het achterschip er nog veel harder tegenaan, ongeveer 590 meter zuidelijker en zo'n 13 meter de modder in. Omdat dit wrakdeel al verzwakt was door de beschadigingen die het binnenstromende water aan of bij de oppervlakte had toegebracht kwam de klap des te harder aan: de bovenste van het achterschip zijn nu één grote verwoesting. De volgende uren kwamen de kleinere wrakstukken op de bodem, de meeste in de buurt van het achterschip, de lichtere ten zuidoosten daarvan als gevolg van de stroming. Eerst kwamen de lagedrukcylinders, de ketels en andere zware delen, toen de iets lichtere en tenslotte voorwerpen als schoenen, theekopjes en misschien een nat pak speelkaarten. Toen de overlevenden zes uur later allen aan boord van de Carpathia waren lagen de meeste voorwerpen in de modder. Sommige voorwerpen (ook lichamen, die zinken zodra de longen met water zijn gevuld) dreven eerst een tijdje en kwamen daarom ver van het wrakveld terecht. De lijken van de personen die zonder zwemvest snel verdronken of niet meer uit het zinkende schip konden ontsnappen, moeten met de wrakstukken meegegaan zijn. In koud en diep water kan niet de gasvorming optreden die lichamen anders naar de oppervlakte stuwt. Het wrakspoor dat wij op de bodem vonden bestaat in feite uit twee wrakvelden die elkaar overlappen: het ene gaat van het boegdeel naar het zuidoosten in de richting van het achterschip en het andere gaat vandaar verder naar het zuidoosten. Elk veld heeft een lengte van 600 à 800 meter, dus minder dan de bijna 2 km die men verwachtte, maar samen komen de twee velden daar wel aan. Omdat de velden elkaar rond het achterschip overlappen liggen daar zware en lichte voorwerpen door elkaar.

Bijna 90 jaar op de zeebodem.

De bodem van de oceaan is een rustige en relatief stabiele plaats. Na de roerige laatste uren van de Titanic lag het wrak op 3,8 km diepte, waar de meeste veranderingen geen dagen maar decennia kosten. Eerst verdwenen de zachte organische stoffen als voedsel, toen de lijken. Vlees en beenderen worden snel opgegeten door vissen en schaaldieren en de rest lost op in het zoute water. De kleding zal echter jaren nodig hebben gehad. In sommige gevallen bleven van een lichaam alleen het paar leren schoenen over. Misschien houden de bacteriën niet van de chemicaliën uit het taanproces. Na enkele weken of maanden kwamen de weekdieren die zich in het hout boren; de larven ervan werden waarschijnlijk door de stroming aangevoerd. Deze hechtten zich op het zachte dekhout en verhuisden geleidelijk via de openingen naar binnen. In een paar jaar waren de meeste dekken, de fraaie meubels, de betimmering, de eiken trapspillen en de tapijten vrijwel verdwenen. De weekdieren spelen een belangrijke rol in het diepzeemilieu door het hout te verteren en in de voedselketen te brengen. Maar toen men het schip bezocht, waren deze waarschijnlijk alle verdwenen, opgegeten door vissen en schaaldieren, behalve de kalkbuisjes van één soort die waarschijnlijk het meeste hout opat. We kunnen er slechts naar raden waarom sommige houten delen in het wrak of in het wrakveld intact bleven. Teakhout is vrij hard en is in het algemeen bestand tegen de weekdieren, zodat de daarvan vervaardigde relingen en aftimmeringen prima bewaard bleven. Maar de diertjes boren meestal wél door hout dat met een vochtwerend middel is behandeld, dus waarom waren de trappen die men zag zo goed bewaard gebleven? Is dat ook teak? Ooit werd een schip uit de Oudheid onder de modder van de Middellandse Zee vandaan gehaald, waarvan veel hout intact was. Ook in het water bleef het hout bestand tegen de weekdieren, terwijl nieuw hout dat in de buurt lag wel werd opgegeten. Kennelijk gebeurt er iets wanneer hout begraven is, maar we begrijpen het niet. En omdat het hout van de Titanic nooit bedekt was kan dit niet verklaren waarom het daarmee zo anders afliep. Andere soorten organismen als bacteriën hebben de overige organische stoffen aangetast. Deze verteerden echter zeer langzaam: kleding, matrassen die waarschijnlijk gevuld waren met paardehaar, beddegoed en het lijfje van een pop. Zo werd het wrakveld een nog rustiger gebied. Maar het bleef een schuilplaats voor enkele soorten zeedieren, met name krabben, zeesterren en rattestaartvissen. De belangrijkste uitzondering blijven de ijzeretende bacteriën die verantwoordelijk zijn voor de roestpegels. Deze kleine organismen gebruiken ijzer als energiebron door deze met lucht te verbinden. De roest blijft achter als afvalstof. Omdat de diepzee niet zuur genoeg is voor deze bacteriën scheppen deze zelf een prettiger milieu door een taai slijm af te scheiden dat hen tegen het zeewater beschermt. Het slijm stroomt weg van het metalen oppervlak en neemt dode cellen, roest en basen mee, waardoor roestpegels worden gevormd. Deze groeien steeds verder aan totdat ze tenslotte door hun eigen gewicht afvallen. De roestpegels zijn nogal breekbaar en verpulverden als JJ of de Alvin ze raakten of ze in het zog van de sub kwamen. Dit is een bewijs hoe stabiel en rustig het hier is. Het is niet duidelijk hoeveel schade de ijzeretende bacteriën door de jaren heen hebben aangericht. Toen men deze wegveegde, bleek het staal eronder in prima staat te verkeren, maar dat komt doordat de bacteriën (in tegenstelling tot chemische oxydatie) het metaal 'schoonmaken' en een glad oppervlak achterlaten. Dr Holger Jannasch, de deskundige op Woods Hole voor ijzerbacteriën, is van mening dat het schip al zo sterk is gecorrodeerd dat elke poging om het te bergen slechts tot vergruizing zou leiden. Op 18 november 1929, 17 jaar na de ramp, werd het gebied getroffen door de aardbeving van de Newfoundlandbank. Maar de aardverschuiving werd tegengehouden door de Titanickloof, waardoor het wrak niet onder de modder werd bedolven. We weten niet wat de aardbeving voor schade heeft veroorzaakt aan het wrak, maar het lijkt niet veel te zijn. Het lag ook ver van het epicentrum. We weten bovendien dat veel voorwerpen er uitzagen alsof deze sinds de ramp niet meer waren bewogen; denk maar aan het kopje dat op een ketel stond. Sinds de aardbeving is de Titanic niet meer gestoord, behalve dan door de bacteriën. Er huizen slechts een paar diepzeedieren.

Resterende vraagstukken

We weten nu erg veel over de Titanic en kunnen redelijk goed reconstrueren wat er gebeurde toen het schip zonk en op de bodem terechtkwam. Maar er blijven mysteries. Zo ontsnapte een aantal voorwerpen dat wij toch gemakkelijk hadden moeten vinden aan de aandacht. Waar was bijvoorbeeld het grote messing kompasplatform dat tussen schoorstenen 2 en 3 op het bovenste dek stond? Het moet in goede staat bewaard zijn gebleven. Men vond ook veel smeedijzeren vergulde balustrades en vloertegels van de achterste statietrap. Er stond er nog een bij een soortgelijke ingang op het A-dek bij de voorste statietrap. Ook missen we nog de scheepsbellen, de instrumenten van de brug, het porselein uit de 1e klas en kleine zilveren voorwerpen als vorken en messen. Men vond opvallend weinig uit de 1ste-klas-rookzaal, die zich recht onder schoorsteen 4 bevond. Ook ligt er niet veel uit het achterschip, dat toch allerlei voorwerpen heeft rondgestrooid toen het rechtop stond voordat het wegzonk. Wie weet wat we zouden vinden als we de walgangen gewoon door konden lopen? Misschien zitten de smeedijzeren deuren van de 1ste-klas-liften nog op hun plaats. In de 1ste-klas-eetzaal op het D-dek kunnen we wellicht de overblijfselen van het klaargezette ontbijt over de vloer verspreid zien. Waarschijnlijk staat de piano die de 1ste-klas-ontvangstzaal sierde er nog, al is deze totaal vals. En beneden in de voorste laadruimen liggen de overblijfselen van de Renault en misschien ook de beroemde Rubaiyat met een band vol smaragden en robijnen. Misschien zwemmen er nu vissen in het kleine bassin en glimmen de tegels nog in de sauna. Waarschijnlijk zullen we dat nooit te weten komen.

De toekomst: heiligdom of berging?

Zolang het wrak niet wordt geschonden door schattenjagers zal de Titanic de komende decennia niet veel veranderen. De stromingen die zoveel last bezorgen op enkele duiktochten zullen een laag bezinksel rond de 'loefzijden' van de grote wrakstukken opwerpen, maar het zou een kleine duizend jaar kosten eer de kleine stukken volledig met bezinksel bedekt zijn en bijna een miljoen jaar voor wat betreft de twee grote rompdelen. De ijzeretende bacteriën hebben hun sloopwerk dan allang afgemaakt. Zelfs de kleinste voorwerpen, zoals het poppehoofd, vertoonden na 75 jaar nauwelijks sporen van begraving. Belangrijker is dan ook dat het wrak in een gebied van duinen ligt. De bodem zal veranderen door verschuiving van de zandruggen, waardoor wrakstukken weer vrijkomen en andere bedekt worden. Op langere termijn zullen de roestvormende bacteriën hun werk blijven doen. Het wrak wordt geleidelijk weggegeten, totdat het in elkaar zakt. Holger Jannasch voorspelt dat over 75 jaar, misschien iets langer, de Titanic een puinhoop zal zijn geworden. Het wrakveld blijft echter interessant, omdat het keramiek, brons en messing en de kolen bewaard blijven. Op dit moment komt de grootste bedreiging voor de Titanic duidelijk van de mens, met name als men een grove dregoperatie zou beginnen. Er zijn allerlei vissers- en boorschepen waarmee men kan proberen wrakstukken te bergen. Maar de meeste voorwerpen van enige waarde liggen verspreid over het wrakveld en kunnen alleen door een mini-onderzeeboot met een grijparm worden verzameld. Naast de Alvin zijn er slechts twee subs die zo diep kunnen duiken: de Sea Cliff van de Amerikaanse marine en de Franse Nautile. Het Amerikaanse Congres heeft een wet uitgevaardigd waarin wordt opgeroepen het wrak als internationaal monument te respecteren. Dit moest de meeste schattenjagers afschrikken; ze zouden er in ieder geval slechte publiciteit door krijgen. Het heeft hen niet afgeschrikt! Sinds de ontdekking van het wrak zijn er ontelbare voorwerpen uit het schip naar boven gehaald. Op tentoonstellingen lokken deze voorwerpen nu duizenden toeschouwers.

Een terugblik

Nakaartend kunnen we vaststellen dat het verlies van de Titanic een symbool werd voor een keerpunt in de geschiedenis. Het is gemakkelijk voor te stellen dat de passagiers in de 1ste-klas-rookzaal de toestand in de wereld en de vooruitgang van de wetenschap met een nogal zelfvoldaan gevoel bespraken. Er was vrede en de mens had schijnbaar de natuur bedwongen. Juist het schip waarop zij voeren was de tastbare rechtvaardiging voor hun optimisme. De ramp met de Titanic was net zo traumatisch voor de tijdgenoten als de moord op John F. Kennedy voor ons. Er leek een soort onschuld voorgoed verloren, het vertrouwen in de natuurlijke orde was geschokt. De meest recente en duidelijkste parallel nu is ongetwijfeld het verlies van het Amerikaanse ruimteveer Challenger. Ook toen bestond er een ongerechtvaardigd groot vertrouwen in de techniek en werd de macht van de natuur onderschat. Ook toen leidde dit tot onachtzaamheid bij de hoogste leiding. Kennelijk heeft de Titanic ons nog steeds iets te leren. Het terugvinden en fotograferen van de Titanic is van minder grote historische betekenis dan het drama van 1912, maar het vertegenwoordigt een ander soort keerpunt. Het toonde aan hoe effectief een visuele zoektocht in diep water is. Als gevolg daarvan is het waarschijnlijk dat toekomstige zoektochten naar wrakken op zijn minst gebruik zullen maken van een combinatie van akoestische en visuele techniek. De sonar is het meest geschikt voor een vlakke bodem zonder plooiing. Maar de Oceaan bodem is grillig, vol bergen en dalen die veel valse sonarcontacten opleveren. Daarom moeten de trekken elkaar overlappen en zelfs dan ben je nog niet volledig zeker wat je hebt gezien of gemist. Alleen een camera kan bevestigen dat het contact inderdaad het gezochte voorwerp is. De oceanen zijn de laatste onverkende gebieden van onze planeet. Afgezien van enkele obscure stukjes tropisch regenwoud en een paar afgelegen bergtoppen heeft de mens de aarde verder vrij grondig bestreken. Het beklimmen van de Mount Everest is nog wel gevaarlijk, maar toch een routineklus geworden. Als je genoeg geld hebt kun je een dagje naar de Noordpool gaan. Maar onze kennis van de oceaandiepten blijft oppervlakkig. Voor werkelijk avontuur moeten we naar de ruimte of onder water kijken. Vergeleken met het onderzoek naar onze eigen planeet hebben we veel meer wetenschappelijke inzet en geld in de ruimte gestopt. We hebben de zeeën eigenlijk voor kennisgeving aangenomen. De oceanografie heeft nooit zo tot de verbeelding gesproken als de verovering van de ruimte en zal waarschijnlijk ook nooit zo aantrekkelijk worden. Maar er zijn goede redenen om onze kennis van de oceanen te vergroten. De meest voor de hand liggende reden is dat het water de overvloedigste en kostbaarste stof op aarde is, het bloed van onze planeet. Het wordt steeds wezenlijker om te begrijpen hoe de oceaan werkt, omdat de vervuiling snel om zich heen grijpt. We zijn dat bloed aan het vergiftigen. De oceanen bepalen ons weer en de hoeveelheid zuurstof die we inademen en verbergen de enorme krachten die onze planeet vormen en veranderen. Maar er zijn nog andere redenen. Zolang de grote mogendheden elkaar over de hele wereld bestrijden zullen de zeeën van grote strategische waarde zijn en is het diepzee-onderzoek van militaire betekenis. Ook kan de zee ooit een belangrijke bron van grondstoffen worden, hoewel deze mogelijkheid minder aantrekkelijk wordt naarmate we minder afhankelijk worden van de belangrijkste metaalsoorten. De Titanic-expedities hebben de twijfelaars ook duidelijk gemaakt dat wetenschap en show een succesvolle combinatie kunnen vormen. Vanouds zijn wetenschappers niet geïnteresseerd in publiciteit. Soms lijkt het of zij hun best doen om hun ontdekkingen voor het publiek te verbergen. Misschien zal de Titanic over enkele generaties vergeten zijn, maar ik betwijfel dat. Ook lang nadat de romp uit elkaar is gevallen zullen de mensen zich aangetrokken voelen door wat er in de nacht van 14 april 1912 gebeurde.