1-2-3-4-5-6-7-8-9-10-11-12-13-14-15-16-17-18-19-20-21-22-23-24-25

De lijken

Nog voor de Carpathia New York bereikten, vertrok vroeg in de middag van 17 april uit de haven van Halifax op Nova Scotia, de kabellegger MacKay-Bennett. In zijn kabelruim waren enige tonnen ijs gestort en op dek stonden honderd inderhaast getimmerde ruwe houten doodkisten. Het schip was door de White Star Line gecharterd om naar de omgekomenen van de Titanic ramp te zoeken, die bij honderden in de Atlantische Oceaan dreven. Op zaterdag 20 april gaven de Duitse schepen Rhein en Bremen door dat ze in de buurt van 42.OON 49.15W (ongeveer 46 mijl naar het oosten en iets naar het noorden - 72 RW - van de door de Titanic als laatst opgegeven positie) veel lichamen en wrakstukken waren tegengekomen. De MacKay-Bennett bereikte die positie 's avonds om acht uur. In het vroege ochtendlicht van zondag 21 april, konden de mannen voor het eerst de situatie in ogenschouw nemen.


De MacKay-Bennett was vertrokken op 17 april om de lichamen van de verdronkenen uit de oceaan op te vissen.


"De oceaan is bezaaid met stukken hout, stoelen en lichamen en er zijn verschillende stukken drijfijs die gevaarlijk zijn omdat ze door de golven nauwelijks zichtbaar zijn", schreef een van de machinisten in zijn dagboek. "51 lichamen hebben we vandaag aan boord genomen, twee kinderen, drie vrouwen en zesenveertig mannen, en de zee is nog steeds (met lijken) bezaaid". De volgende dag werden 27 lijken geborgen, waaronder het zwaar verminkte en met roet bedekte lichaam van John Jacob Astor. In de zakken van zijn blauw wollen pak vond men 230 Engelse ponden, 2440 Amerikaanse dollars en vijf Franse gouden muntstukken van tien frank. bij elkaar ruim, 170.000 Fr. Astor was niet de enige met geld op zak. Ernest G. Dambon had een cheque van $1315.79 en in baar geld $296,- plus de nodige juwelen in zijn zakken. De meeste Ierse emigranten die men vond hadden geen cent bij zich, terwijl de emigranten uit Zweden bijna allemaal vrij veel geld bij zich hadden. Maar wat Ernest Dambon op zich droeg, was hoogst ongebruikelijk, zelfs voor een derde klas Zweedse emigrant. Het was duidelijk dat er lieden waren, die op plundertocht waren geweest kort voor de Titanic zonk. Op 26 april vertrok de MacKay-Bennett met 190 lijken aan boord voor de terugreis naar Halifax. In totaal had ze 306 lijken gevonden. In de honderd kisten die het schip aan boord had, werden hoofdzakelijk eerste klas passagiers gelegd nadat ze eerst geconserveerd waren door het vullen van de buikholten met liters formaline.


Het dek van de MacKay-Bennett ligt vol met dode lichamen.


De meeste tweede klas passagiers werden in het ijs in het kabelruim gelegd en de derde klas passagiers werden, samen met bemanningsleden, in canvas zakken op het achterdek opgestapeld. De niet identificeerbare en dus niet aan nabestaanden over te dragen lichamen van, voorzover aan de kleding vast te stellen, derde klas passagiers en bemanningsleden werden op zee begraven. De MacKay-Bennett kreeg op 22 april versterking van een andere kabellegger, de Minia. Later voeren nog twee schepen uit die elk een paar lijken wisten te vinden. Totaal werden 328 lijken geborgen, waarvan er 214 naar Halifax werden gebracht. In Halifax konden nabestaanden de lijken afhalen of laten verzenden.


Een dode van de Titanic ramp wordt in een canvas zak gestopt. Enkele houten kisten waarin de lichamen zullen vervoerd worden staan links op de foto.


Kosten: een eerste klas treinkaartje voor gewoon vervoer of twee eerste klas kaartjes voor expresse vervoer. 75 Geïdentificeerde lijken werden niet door de nabestaanden opgeëist, ze werden met nog eens 75 ongeïdentificeerde lichamen gefotografeerd voor eventuele latere identificatie. Het zijn gruwelijke foto's en ook nu niet geschikt voor publicatie. De 150 overgebleven lijken werden op 3 mei 1912 in Halifax begraven. Tijdens de plechtige begrafenis was Rabbi Jacob Walter nog druk in de weer met het controleren of er geen joodse slachtoffers op het katholieke deel van het kerkhof zouden worden begraven. Hij liet alle kisten openen en stelde vast dat 44 omgekomen mannen tot het joods geloof hadden behoord. Ze werden op de joodse begraafplaats van Halifax ter aarde besteld. Later bleek dat de Rabbi toch wel wat vluchtig tot zijn conclusies moet zijn gekomen, want vier lijken moesten weer opgegraven worden, omdat bleek dat de overledenen tot het katholieke geloof hadden behoord. Maar Rabbi Walter had niet meer dan zijn plicht gedaan voor zijn geloofsgenoten, ook na hun dood.